Jurriaan Fransman en Job van Amerongen - Sinds het woord participatiesamenleving voor het eerst viel, lijkt het einde van de verzorgingsstaat in zicht. Dat hoeft echter niet zo te zijn. Misschien is dit slechts een nieuw begin.
Als de verzorgingsstaat inderdaad een ‘tijdloos paradijs’ is, zoals de schrijver Rob van Essen suggereert in een essayistische terugblik op zijn jeugd, dan had in de Troonrede van 2013 niet gesproken hoeven worden over de invoering van de ‘participatiesamenleving’ die de verzorgings-staat zou vervangen. Maar het paradijs was dus niet tijdloos. En de vraag is ook of het wel een paradijs was.
De romancier Van Essen beschrijft met humor en gevoel voor detail zijn (gereformeerde) jeugd in Amsterdam en hoe hij zijn latere linkse leven op verschillende plekken in Nederland slijt. Hij is in 1963 geboren, zat na zijn middelbareschooltijd enige tijd in de bijstand, deed mee aan de grote betogingen, en stond meer in het algemeen midden in de verzorgingsstaat zoals deze misschien wel nooit bedoeld was — met een staat die voor iedere burger alles regelde, aanbood, subsidieerde, koesterde. Opdat het die burger aan niks ontbrak.
Van Essen: ”Zoals een vis geen idee heeft wat water is, had ik geen idee van de verzorgingsstaat.” Solliciteren deed je in die tijd om een uitkering te houden. Wie zich zoals Van Essen niet al te comfortabel voelde in het volle licht van de de maatschappij, hoefde weinig moeite te doen om een teruggetrokken leven te leiden. Schuldgevoel, dat zouden misschien Telegraaflezers moeten hebben, maar niet de mensen die van een uitkering leefden. De laatsten waren eigenlijk een soort maatschappijcritici, nobele types die terecht vragen stelden bij de haast, de rijkdom en de scoringsdrift van de kapitalistische welvaartsmaatschappij.