Twintig jaar geleden lag de Belgische PVDA op zijn gat. Nu is de partij vertegenwoordigd op alle politieke niveaus, van het Europees Parlement tot de gemeenten. Een gesprek met Peter Mertens, de man achter de succesvolle herframing van de partij, over idealisme en het belang van taal.
Annemarieke Nierop & Arjan Reurink
Beiden werken bij de Wiardi Beckman Stichting
Marxistisch en links van de Nederlandse SP, zo typeert Peter Mertens de Belgische PVDA aan het begin van ons gesprek. Mertens is algemeen secretaris van de PVDA, en had de afgelopen vier jaar zitting in het Federaal parlement. Hij was voorzitter van de partij tussen 2008 en 2021 en is de stuwende kracht achter de succesvolle vernieuwing. Een vernieuwing die in een periode van twintig jaar zorgvuldig is uitgedacht en uitgevoerd. Nieuwsgierigheid naar de ‘partijframing’ waarbij ideologisch gedreven politiek en een strak geregistreerde communicatiestrategie samen op gingen, is de reden voor ons gesprek.
Peter Mertens: 'We hebben vijftien federale parlementsleden, daarvan zijn er zes arbeiders. We organiseren extra ondersteuning voor hen, omdat al het werk en alle taal geconcipieerd is voor intellectuelen.'
Foto van Peter Mertens door Stefaan Van Parys.
Tijdens de autoreis naar Antwerpen – de NS-medewerkers staken die dag voor behoud van het vroegpensioen – luisteren we naar podcasts met Peter Mertens. De regen slaat hard tegen de ruiten, zijn stem schalt hard door de speakers. We discussiëren over de verschillen tussen onze bestuurderspartij Groenlinks/PvdA en de Belgische oppositiepartij PVDA. Opvallend is dat de Belgische PVDA niet alleen sterk links georiënteerd is, en gericht op wat je de ‘klassieke’ arbeiders zou kunnen noemen – mensen die in de haven en de industrie werken - maar dat zij ook sterk progressief is. Zij komt op voor migranten, voor de lhbtiq-gemeenschap en is uitgesproken anti-racistisch.
De terugrit – de regen is intussen geweken – praten we over wat ons is opgevallen. In een paar zinnen kunnen vertellen waar je voor staat, en dat herkenbaar de leidraad laten zijn in al je politieke handelen. Waarom lukt ons dat zo weinig? Zou het ons ook lukken om uit te groeien tot een partij waarin veel meer niet-hooggeschoolden zich thuis voelen, met kieslijsten waar kassamedewerkers en fabrieksarbeiders op staan?
Natuurlijk zijn er de verschillen – de op de marxistische klassenleer gestoelde PVDA en de door de Derde Weg en neoliberale Rutte-jaren getekende PvdA hebben ogenschijnlijk weinig gemeen. Toch voelt dat niet zo; de gedeelde socialistische wortels zijn sterk. En interessanter dan op de verschillen te focussen, is het om inspiratie te zoeken.
Arjan Reurink: Kun je ons vertellen over de vernieuwingsbeweging van de PVDA in België. Hoe zag die eruit?
Peter Mertens: ‘Wij komen uit dezelfde wieg als de SP in Nederland: uit de verbinding tussen de radicale studentenbeweging in de jaren zestig en de wilde stakingen begin jaren zeventig. In de grondslag was onze partij een studentenclub, die zich ten dienste van de werkende klasse inzette en mooie initiatieven opzette, zoals ‘Geneeskunde voor het volk’. Dat zijn gratis geneeskundepraktijken in verschillende arbeidersgemeenten.
In de jaren negentig is heel dat project vastgelopen. We hebben daarop een bevraging gedaan onder onze leden, kiezers en sympathisanten. Wat vinden jullie de drie tofste punten van de PVDA België, en de drie minst toffe punten? Dat was een harde spiegel. Als tofste punten werden ons engagement, inzet en eerlijkheid genoemd. De minst toffe punten waren het grote eigen gelijk – het belerende vingertje van de partij - een gebrek aan humor en sektarisme.
Toen wisten we dat we moesten veranderen. Zeker nadat we met de verkiezingen in 2003 nogmaals tegen de muur zijn gebotst. Het heeft ons vijf jaar gekost - tot 2008 – om een vernieuwingsbeweging op poten te zetten. Dat hebben we gedaan rond drie assen.
De eerste as is dat we een marxistische partij zijn en dat zullen we blijven. Dat was voor ons belangrijk omdat we in de jaren negentig ook wel een aantal partijen hadden gezien die zichzelf waren verloren. Denk aan de omarming van het neoliberalisme door de sociaal-democratie onder het codewoord Derde Weg.
We zijn dus een marxistische partij, een partij voor het socialisme. Dat is wat wij onze ruggengraat noemden. Zonder ruggengraat word je een lappenpop.
Maar tegelijk – en dat is voor ons enorm belangrijk – willen wij ook een soepele partij zijn. Een partij van de eenentwintigste eeuw. Die niet rigide is, niet dogmatisch. Die open is, die voor veranderingen is en ook soepel is in de omgang met andere partijen. Dat is de tweede as.
We willen niet alleen aan onze mind werken, maar ook aan onze soul. De ratio blijft enorm belangrijk, we zijn allemaal kinderen van de verlichting, maar het is niet het enige. De beleving van mensen, hoe ze iets aanvoelen, hoe ze betrokken worden bij een zaak - hun hart, het emotionele - hoort daar ook bij.
En in dat kader is ook de democratisering van de taal belangrijk. We hebben de cultuur van een geschreven taal, die willen we behouden. Maar een heel groot deel van de werkende klasse is niet zo met geschreven taal bezig. Voor onze woordvoerders, de boegbeelden die we kiezen en opleiden, is het daarom enorm belangrijk hoe ze spreken. Ze raken mensen door de taal die ze gebruiken. Zo bereiken we een heel andere laag van de bevolking.
De derde as is dat we een partij zijn van de werkende klasse. We waren altijd wel al een partij voor de werkende klasse, maar we hebben echt een omslag gemaakt om van de werkende klasse te zijn. Ook in de leiding van de partij komen er nu steeds meer arbeiders en arbeidsters. Dat op zichzelf verandert de partij al omdat je andere manieren van vergaderen en andere manieren van spreken krijgt. De efficiëntie wordt enorm vergroot. Veel helderder, veel meer down to earth.
In de relatie tussen die drie assen komen onze principes eerst. Eerst de ruggengraat en dan de soepelheid, en niet andersom.’
Annemarieke Nierop: Kun je een voorbeeld geven hoe dat in de praktijk werkt?
Peter Mertens: ‘Neem nu het klimaatdebat. We bepalen eerst wat we ervan vinden. Dat is: we moeten naar een fossielvrije economie gaan. Dan pas komt de vraag hoe je de economie verandert en tegelijk iedereen aan boord houdt. Hoe verval je niet in klimaatelitisme? Door het feit dat we arbeiders ook in de leiding hebben, zijn die debatten meer in evenwicht. Dat helpt ons echt enorm. Dat belerende ‘Jij mag niet met die auto rijden’ en ‘Jij mag niet drie keer per week vlees eten’, daarvan heeft de werkende klasse iets van: “Ja gast alstublieft!”
Stap 1 is dus ons standpunt bepalen. Stap 2 is: hoe gaat iedereen mee? Als je dat omdraait, dan kom je bij populisme terecht. Heel de wereld beschouwt ons als populisten, maar we zijn geen populisten. We hebben een maatschappijvisie, een marxistische visie. Populisme in onze ogen zou zijn: de kiezers naar de mond praten, los van uw visie.’
Reurink: Er zijn ook linkse denkers die juist pleiten voor een links populisme, die het expliciet onderscheiden van rechts-populisme. Is populisme een vies woord?
Mertens: ‘Populisme in de zin van het volk naar de mond praten, daar ben ik echt heel hard tegen. Ik vind wel dat we mensen nodig hebben die helder kunnen praten en die agitatie kunnen voeren. Denk aan de woordvoerders van de vakbondsbeweging van vroeger. Wat men toen volksmenners noemde. Mensen die begrijpbaar de dokwerkers van Rotterdam konden toespreken. Dat hebben we terug nodig. We hebben niet de zoveelste krijtpak met stropdas nodig, die dingen predikt waar niemand iets van snapt.
Helder spreken zonder simplistisch te zijn is een heel grote uitdaging. Maar je kunt mensen prima meenemen in een complex verhaal. Je mag best moeilijke woorden gebruiken, maar leg ze even uit. Dat is volksverheffing. Mensen zijn echt niet lomp. Ze worden lomp gehouden.
Als je in staat bent om bijvoorbeeld een pensioendebat – wat niet zo’n eenvoudig debat is – terug te brengen naar heldere taal, zonder simplistisch te zijn, dan maak je een onwaarschijnlijke sprong voorwaarts. De combinatie van helder zijn en toch genuanceerd zijn, dat is een heel leuke uitdaging. Maar ik denk dat het mogelijk is om beide te combineren. In het pensioendebat en ook in het klimaatdebat.
Je mag tegelijk best hard zijn in de taal die je gebruikt. In onze tussenkomsten willen we een zekere radicaliteit behouden. Dat doen we heel bewust. Op de eerstelijnscommunicatie durven wij te schofferen. Niet altijd, maar wel genoeg.’
Nierop: Kun je daar een voorbeeld van geven?
Mertens: ‘In het parlement zeggen we bijvoorbeeld tegen de minister: “Voor u is het gemakkelijk met tienduizend euro per maand. Dan hebt u geen enkel begrip hoe dat voor een gepensioneerde is die met duizend vierhonderd euro moet rondkomen, dus misschien moet u een toontje lager zingen in het pensioendebat.”
We zijn bewust zo hard omdat de laag van de bevolking die het kwaadst is op de maatschappij diezelfde radicaliteit uitdrukt. Die zijn het zo beu. Als wij daar ook als kleinburgers gaan communiceren, dan laten we alles over aan extreemrechts.
Ik weet dat sommigen dat niet leuk vinden. Het doorsnee middenklassegezin vindt dat ietwat overdreven van ons. Maar we leggen ook wel uit dat we die mensen mee moeten hebben. We moeten met die hardheid spreken over de sociale woningnood, over de pensioenen.
Dat wordt soms als populisme gezien, maar communicatie gaat altijd in lagen. Je hebt de eerste laag waar je – of dat nu visueel is, of oraal –zegt: “Het is niet normaal dat de miljonairs geen belasting betalen.” Dan pas begin je te argumenteren. Je kunt als eerste laag ook zeggen: “We zijn dringend toe aan de hervorming van ons fiscaal stelsel.” Niemand snapt u dan.’
Reurink: Je hebt weleens gezegd dat links de ‘definitiemacht’ moet heroveren. Wat bedoel je daarmee, en bij wie ligt die definitiemacht nu dan?
Mertens: ‘Er woedt een continue ideeënstrijd in de samenleving. Ik geloof wat dat betreft in Antonio Gramsci die zegt: politiek is een stellingenoorlog. Een langzame oorlog. Waarin je begrippen claimt, definieert en herdefinieert. Naar mijn mening moeten we ons daar als links veel bewuster van zijn. Mij valt namelijk op dat er de afgelopen veertig jaar, in het offensief van het neoliberalisme, heel veel begrippen zijn geclaimd en geherdefinieerd door rechts.
Daarbij kun je natuurlijk niet altijd op alle fronten tegelijk vechten. Maar bepaalde begrippen moeten we echt herclaimen, zoals het begrip solidariteit, of werkende klasse.’
Reurink: De klassiek marxistische klassentegenstelling tussen kapitaal en arbeid staat in jullie politiek centraal. Maar is dit nog een accurate weergave van hoe onze maatschappij werkt? Als ik zelf met mensen in mijn omgeving over politiek praat, maken zij zich niet zozeer boos over een klasse van het grootkapitaal die de maatschappij verziekt. Zij ergeren zich eerder aan de groep bovenaan de middenklasse, die het op veel plekken voor het zeggen heeft en het allemaal verdomd goed voor zichzelf geregeld heeft.
Mertens: ‘In onze visie is de economische tegenstelling de belangrijkste. Het hart van ons economisch stelsel is nog altijd die maakindustrie. Degenen die werken in de maakindustrie, in de toeleveringsindustrie of het transport vormen de economische ruggengraat. Dat is nog steeds een heel groot deel van de bevolking in ons land.
De mensen bij Audi Vorst bijvoorbeeld, kregen vanuit Duitsland onlangs te horen dat ze geen nieuw model van Audi krijgen. Heel die fabriek is vernieuwd, met een compleet nieuwe band. Iedereen is hoogtechnologisch opgeleid. Drieduizend mensen worden nu weggedaan met één pennentrek. Die mensen en die families die weten heel goed wat de tegenstelling arbeid-kapitaal is.
Ook als het gaat over Amazon, weten de meeste mensen het heel goed. En hier in Antwerpen heb je honderdveertigduizend werknemers in het groot havengebied. Met BSAF, met Bayer, de containerreuzen van Maersk. Die honderdveertigduizend weten zeker wel dat het grote geld bepalend is. Zeker in die periode van graaiflatie van de afgelopen jaren, waar een aantal van die grote concerns overwinsten boekten.
Als je die economische tegenstelling tussen arbeid en kapitaal niet als basis van je economische analyse maakt en je vertrekt vanuit het meer anekdotische, vanuit een andere belevingswereld – wat een reële belevingswereld is – dan mis je de grote picture.
Het probleem is dat als je van daaruit vertrekt, de tegenstelling in de eerste plaats gelegd wordt tussen mensen met een migratieachtergrond of drie generaties Nederlander of Belg. Of vrouw-man. Of jong-oud. Hoe meer je de economische analyse weglaat, hoe sneller identitaire debatten komen binnenwandelen. Voor je het weet begint iedereen heel hard tegen iedereen te roepen en niemand is akkoord met elkaar.
Ik zeg niet dat die tegenstellingen er niet zijn. Natuurlijk ervaren mensen tegenstellingen, omdat ze uit de Bijlmer komen, of vrouw zijn en ga zo maar door. Dat zijn allemaal realiteiten. Maar dat zijn realiteiten die je moet oplossen binnen de eenheid van een brede werkende klasse. Niet alleen wat betreft economische belangen, maar ook met taal moeten we proberen deze mensen aan elkaar te binden.’
Nierop: Hoe doen jullie dat, dat verbinden via taal?
Mertens: ‘Ik geloof dat je woorden terug op de agenda kunt zetten met een bepaalde strategie. En ik geloof dat dat nodig is. Nieuwrechts heeft veertig jaar lang - tussen 1950 en 1990 - woorden vanuit extreemrechts proberen opnieuw op de kaart te zetten. De term ‘identitaire debatten’ is daar een voorbeeld van. Wij – de brede linkerzijde in Europa – stonden erbij en keken ernaar.
Wij willen met onze taal verbinding creëren tussen een hele grote groep mensen, tussen iedereen die zijn arbeid verkoopt; iedereen die dagelijks opstaat om te gaan werken voor zijn boterham. Vijf jaar geleden hebben we vastgesteld dat in België het woord klasse was verdwenen. We hebben dat begrip toen terug op de agenda gezet.
In het begin dacht iedereen: daar zijn ze weer met hun negentiende-eeuwse vlaggetjes. Maar nu vijf jaar laten spreken ook Vooruit (de Vlaamse sociaal-democraten) en de Parti Socialiste (de Waalse sociaal-democraten) over de werkende klasse. Journalisten die ons vijf jaar geleden met hoongelach beschreven, spreken nu over de werkende klasse.’
Reurink: Een term die jullie ook veel gebruiken, naast klasse, is solidariteit. Wanneer we in Nederland over solidariteit spreken, is vaak de eerste reactie dat het een stoffig, paternalistisch begrip is. Hoe hebben jullie dit nieuw leven ingeblazen?
Mertens: ‘Wat betreft solidariteit was een belangrijk vertrekpunt om niet te vervallen in de idee van medeleven, in katholiek paternalisme. Solidariteit is geen aalmoes. We nemen de sociale zekerheid daarbij als basis. De meeste mensen zijn er voor dat ze een goed pensioen krijgen, dat als ze een arbeidsongeval hebben ze niet zoals in de middeleeuwen in de vergeetput terechtkomen, afhankelijk van de aalmoezen van de rijken. De meesten willen een collectief stelsel met zekerheden waar je recht op hebt. Het is jouw recht, want het is jouw kas. Je hebt je hele leven eraan bijgedragen en dus is het geen aalmoes. Je hoeft er niet dankbaar voor te zijn, je hebt er verdorie zelf aan bijgedragen. Dat is onderlinge solidariteit.
Die economische solidariteit was voor ons deel één. Een tweede deel in het woord solidariteit vullen we praktisch in. Neem de gigantische overstromingen twee jaar geleden in Verviers, in het Duitstalig deel van België. Honderdduizend mensen werden getroffen, er vielen 39 doden. En de staat kwam niet. Het leger was ergens op een of andere buitenlandse missie. De civiele bescherming was afgebouwd wegens besparingen. Toen hebben wij solidariteitsteams opgericht.
Zes maanden lang zijn drieduizend mensen uit Vlaanderen gaan werken in Wallonië. Doeners, niet het vergadertype, maar mensen die zeggen: ik pak mijn auto en een schop en ik pak boterhammekes mee en ga helpen, prut scheppen uit die kelders van al die mensen. Zo proberen we ook solidariteit op te bouwen, door mensen letterlijk met elkaar in contact te brengen.’
Reurink: In een podcast die we beluisterden, zeg je dat jullie het expliciet als jullie taak zien mensen te sensibiliseren, bewust te maken, te vormen én te mobiliseren? Wat bedoel je daarmee?
Mertens: ‘Ik kom heel veel mensen tegen die zich klein en breekbaar voelen in deze maatschappij, ook al zijn dat misschien keigrote gasten met veel tattoos. Die zich onmachtig voelen om iets te doen, omdat ze niet begrijpen wat er rond ze gebeurt. Er is zo’n gigantische fragmentatie van informatie.
Mensen hebben nood aan een denkkader en analysekader. Anders raken ze verloren tussen de brokjes informatie die ze via de televisie krijgen en het gigantische spervuur van brokjes informatie die via sociale media op hen afkomt.
Terug opnieuw denkkaders geven en analysekaders bieden aan mensen is ongelooflijk emancipatorisch. Vroeger heette dat volksverheffing en leerden we mensen letterlijk lezen en schrijven. Uiteraard, dat was 1885. Nu zijn wij in 2024. Nu zijn veel mensen letterlijk geletterd, maar niet emancipatorisch geletterd.
Toen was er een schaarste aan toegang tot informatie. Nu is er een gigantische eclectische overvloed van informatie, die eigenlijk net hetzelfde probleem creëert. De ondersneeuwing van alle mogelijke denkkaders. Daarom denk ik dat we dat terug nodig hebben.’
Nierop: Hoe doen jullie dat?
Mertens: ‘We organiseren lezingen, bijvoorbeeld op ons jaarlijkse festival ManiFiesta. Over sport en ontspanning, over seksualiteit en de rechten van de vrouw, de situatie van de BRICS – de opkomende landen in het Zuiden en veel meer. En daarmee trekken we niet alleen mensen van de academie. Daar zit dan bijvoorbeeld ook een postvrouw die vraagt: “Dat wat je daar zegt over Argentinië, hoe bedoel je dat?” Dat is emancipatie.
Daarnaast geven we ook gewoon scholing, zoals vakbonden scholing geven. Waarin we onze visie uitleggen, over landbouw en voedselveiligheid bijvoorbeeld.
Nierop: Hoe zorgen jullie dat deze mensen ook echt op de kieslijsten komen? En dat ze het politieke werk volhouden?
Mertens: ‘We hebben nu vijftien federale parlementsleden, daarvan zijn er zes arbeiders en arbeidsters. We organiseren extra ondersteuning voor hen, omdat al het werk en alle taal geconcipieerd is voor intellectuelen.
De meeste arbeiders en arbeidsters zijn super intelligente mensen. Die hebben de universiteit van het leven. Neem Robin Tonniau. Hij werkte bij Volvo en is nu volksvertegenwoordiger, maar hiervoor was hij parlementair medewerker. Hij heeft zich dus kunnen inwerken. Dat is een manier waarop je dat kunt doen.
Maar het klopt: het is een vijandige omgeving voor hen. In de partij hebben we het ook over klassenmechanismen. Nadia Moscufo – ze werkte bij Aldi aan de kassa en is nu een fantastisch volksvertegenwoordigster – vertelt dan heel haar levensverhaal. Vanaf de lagere school werd haar gezegd: ja gade gij maar werken, want gij bent lomp en bla bla. Terwijl dat helemaal niet zo is. Heel haar leven is geënt als arbeidster. Dat klassenmechanisme is gewoon heel zwaarwegend, die vernederingen, je altijd afzijdig te houden van grote debatten.
Ook binnen onze partij. Als je tien mensen rond een tafel zet, vijf arbeiders, vijf intellectuelen, dan zijn degenen die direct beginnen te spreken de intellectuelen. Dat zijn allemaal mechanismes. Daar hebben we het ook over: wat doen wij zelf verkeerd in onze taal, in onze manier van praten?
Zoals we ook het debat hebben – op een ander vlak – rond man/vrouw-verhoudingen. Heel veel van dezelfde mechanismes komen daarbij terug. Dat bespreken we expliciet in de partij. Dat is soms hard, maar dat is wel nodig. Je voelt gewoon het zelfvertrouwen van die mensen groeien. Dat is fantastisch. Maar het was een heel proces. Je moet echt iets doorbreken.’
Reurink: Is dat dan toch niet een beetje die gelaagdheid van die klassenstrijd? Dat er in onze samenleving vandaag de dag een bovenlaag van die middenklasse is – die intellectuelen – die gewoon echt op de plekken zitten waar de beslissingen worden gemaakt en die zullen hun plekje moeten gaan afstaan als we daadwerkelijk willen dat die werkende klasse emancipeert.
Mertens: ‘Iedereen die een opleiding heeft gekregen en de kans heeft gehad via de collectiviteit van de maatschappij een opleiding te krijgen, zal ook een beetje ten dienste moeten staan aan de emancipatie van iedereen. Niet alleen maar ter emancipatie van uw eigen bankrekening.
Maar realiseer je dat de knowhow die bij de werkenden bij Audi zit, gigantisch is. De knowhow die bij de petrochemie zit, bij die arbeiders, dat is duizend keer groter dan bij intellectuelen. Er zit ook heel veel wijsheid in sectoren, bij het volk, die je moet kunnen betrekken bij bijvoorbeeld de opgave voor verduurzaming.
Je moet vertrekken vanuit die empowerment. Ook dit is geen aalmoes-ding, arbeiders op onze kieslijst zetten. Dit maakt echt iedereen sterker. We doen dat niet omdat we denken: oh die mensen moeten ook een plekje krijgen.’
Reurink: Hoe is jullie mediastrategie?
Mertens: ‘Vroeger koppelden we heel veel informatie aan onze pagina’s op pvda.be: de PVDA vertelt dit en vertelt dat. Dat werkt niet. Sociale media werken via mensen. Via verschillende profielen kun je ook verschillende doelgroepen bereiken. Jos D’Haese is heel populair onder jongeren. Raoul Hedebouw is heel populair onder de werkende klasse die meer van bam-bam is. Ikzelf heb een iets rustiger imago naar een andere laag van de bevolking. Dat is complementair en dat kun je opbouwen.
Over onze boodschappen en aan wie we die hangen beslissen we collectief. We nemen heel veel tijd om dat debat te voeren. Welke boodschap hangen we aan welke persoon op? Vanaf dat we dat in een concurrerend systeem gaan doen, en onderling gaan concurreren wie het rapst is in de media, zijn we terug naar af. Het is een super moeilijk evenwicht voor al die woordvoerders, het is niet altijd leuk. In sommige kiescampagnes gaan sommige mensen niet aan bod komen. Het zal zo zijn. Maar we gaan er wel samen voor.’
Reurink: Ik kan me voorstellen dat het belangrijk is om een eenduidig verhaal naar buiten te brengen. Maar hoe verhoudt zich dat tot de bredere partijdemocratie? In hoeverre kunnen leden invloed daarop uitoefenen?
Mertens: ‘Wij hebben een vrij strakke leiding qua communicatie. Ik zie niet in hoe je dat anders zou kunnen doen. Wel hebben we basisgroepen in de wijken en in een aantal bedrijven en fabrieken die maandelijks samenkomen. Er komt ongelooflijk veel feedback vanuit die basisgroepen over alles wat wij doen. En rond moeilijke dossiers betrekken we die basisgroepen altijd direct.
Neem de illegale inval van Rusland in Oekraïne – een complex iets. Het is logisch dat wij als partij hierover vrij snel een standpunt innemen. Maar binnen twee weken proberen we de meeste basisgroepen samen te doen komen. Of we organiseren gemeenschappelijke vergaderingen per stad. Na 7 oktober 2023 net hetzelfde. Uiteraard nemen wij vrij direct een standpunt in, maar daarna hebben we wel een debat. Over de Israël-Palestina kwestie hebben we een maand lang heel harde wisselwerking gehad met de basisgroepen.’