Door: Erik Jurgens
Emeritus hoogleraar staatsrecht VU, voormalig lid Tweede en Eerste Kamer PvdA

Naast marxisme, racisme, populisme, seksisme, en zo, hebben we inmiddels een nieuw -isme: ‘politiekcorrectisme’. De correcten (PC’ers) sloegen begin juni weer toe. Met nu als slachtoffer James Bennet, chef opinie-redactie van de New York Times. Hij had een niet-correct artikel geplaatst, dat aanspoorde troepen te sturen naar waar protesten tegen politiegeweld uit de hand liepen. Als zo vaak met goede acties, waren die verpest door extreme groepen Dit na de dood van George Floyd door grof politieoptreden.

De auteur van het artikel was een Republikeinse senator. Daarop ontstond rumoer binnen de redactie en bij lezers. Uitgever Sulzberger zag zich gedwongen Bennet te ontslaan. Mooi argument voor de trumpianen – dat de pers in de VS wordt beheerst door linkse, onvaderlandslievende krachten. 

Waarom een journalist ontslaan die zijn werk doet – in dit geval wezenlijke opinies weergeven? Handiger van Bennet was het geweest om tegelijk een tegenovergesteld standpunt te plaatsen. Dan had hij zich duidelijker kunnen beroepen op het belang van het vrije debat. Maar ook zonder dat: zo’n (althans voor de New York Times) dwarse publicatie - mits inhoudelijk van enige kwaliteit en niet kwetsend geformuleerd - roept op tot debat, prima dus.

Het lot van Ian Buruma was vergelijkbaar. Hij plaatste als (Nederlandse) hoofdredacteur van de New York Review of Books in 2018 een artikel over de #MeToo-beweging. Daarin kwam de andere kant van het verhaal aan bod. Dat kostte hem zijn baan. Bedenkelijke zelfcensuur op grond van ‘politiekcorrectisme’ dat in deze gevallen blijkbaar overheerste, en dat een redelijk debat blokkeerde. 

Dit zijn bedreigingen van de pers- en de debatvrijheid. Binnen de beide bladen steunden een belangrijk deel van de redacteuren hun eigen collega niet. En bij de uitgever was er angst voor abonnementenverlies. 

In de Volkskrant van 11 juni verklaarde correspondent Michael Persson de reactie binnen de redactie van de New York Times als ‘een jongere generatie journalisten die zich verzet tegen het oude dogma dat de waarheid altijd ergens in het midden ligt’. Dat dogma bestaat bij oudere journalisten absoluut niet, het idee al! Daarover gaat een open debat, kern van de democratie, ook helemaal niet.

Er is geen politieke waarheid – dus ook niet in het midden - maar met kracht van argumenten kunnen we proberen die te benaderen, ook om de ander te overtuigen. Als ik weiger met niet-PC’ers te debatteren omdat zij zich – in deze twee gevallen - racistisch of seksistisch uiten, dan kom ik er nooit achter wat hen eigenlijk beweegt om deze kwalijke opvattingen te hebben. 

In het debat kan bijvoorbeeld blijken dat sommigen niet discrimineren omdat zij overtuigde racisten zijn (dus de etnische afkomst van de ander minderwaardig vinden), maar omdat zij (al dan niet bewust) bang zijn voor vreemdelingen, een oeroud instinct. 

Dat is op geen enkele manier goed te praten, integendeel. Maar wil je dit gedrag doeltreffend bestrijden dan moet je het eerst begrijpen. Het alleen afdoen als een fout soort -isme is te kort door de bocht. Daarmee verval je zelf in een dogmatisch -isme.

Als zelfs kwaliteitsbladen in New York het debat blokkeren omdat een boodschap niet bevalt, kan dit dan hier ook gebeuren?

Auteur(s)

Dossiers

Voor een thematisch overzicht van al onze artikelen en publicaties, zie onze dossiers

Steun de Wiardi Beckman Stichting

Veel van onze onderzoeksprojecten en publieke bijeenkomsten zijn mogelijk gemaakt door giften van donateurs. Ook S&D zouden wij niet kunnen maken zonder donaties.