De angst dat een referendum de parlementaire democratie zal verzwakken is ongegrond, schrijven Pieter Paul Slikker en Niesco Dubbelboer in reactie op een artikel van Annemarie Kok. Directe democratie leidt soms tot ongemakkelijke uitkomsten maar zorgt ook voor betere besluitvorming en plaatst volksvertegenwoordigers weer in het centrum van het publieke debat.
Door: Pieter Paul Slikker & Niesco Dubbelboer
Pieter Paul Slikker is fractievoorzitter in ’s-Hertogenbosch en was tot 2018 PvdA-campagnedirecteur. Niesco Dubbelboer is oprichter van Meer Democratie en was Tweede Kamerlid namens de PvdA.
‘Een devaluatie van politieke partijen en het parlement’ en ‘een aan populisme grenzende kijk op de parlementaire vertegenwoordiging.’[1] Onderzoeker en publicist Annemarie Kok neemt in S&D met stevige bewoordingen afstand van ons pleidooi voor meer directe democratie zoals verwoord in de door het partijcongres breed aangenomen motie Wie de democratie wil verdedigen, moet nu in het offensief.[2]
Kok betrekt een merkwaardige stelling. Een versterking van de directe democratie leidt volgens haar tot een vernietiging van de indirecte democratie. Een uiterst afschrikwekkende consequentie ligt wat haar betreft op de loer: ‘een soort volksdemocratie waarin politici heten te bestaan om de wensen van kiezers (of die van tussentijdse toevallige meerderheden) uit te voeren, en waarbinnen individuele burgers formeel, actief en in brede zin bij beleidsontwikkeling en besluitvorming worden betrokken, en/of daarover het laatste woord krijgen.’
Een volksdemocratie waarbij individuele burgers betrokken worden bij besluitvorming én daarover het laatste woord krijgen? Het moet niet gekker worden. Dat het woord demos letterlijk volk betekent lijkt Kok te vergeten. Een geparafraseerde uitspraak van de hofleverancier van spraakmakende quotes Winston Churchill lijkt ons van toepassing op haar kijk: ‘Het beste argument tegen directe democratie is een gesprek van vijf minuten met een gemiddelde kiezer.’ Een vergelijkbaar wantrouwen lezen we terug in het artikel van Kok.
Directe democratie is niets meer of minder dan elke democratische vorm waarin kiesgerechtigden rechtstreeks hun invloed kunnen uitoefenen zonder tussenkomst van een vertegenwoordiger. De behoefte aan meer directe democratie is wat ons betreft onmiskenbaar. Evenals dat het een toevoeging is aan ons democratisch instrumentarium en het een verrijking is voor de positie van individuele volksvertegenwoordigers.
Een onmiskenbare behoefte
In haar bijdrage betwijfelt Kok of er daadwerkelijk sprake is van draagvlak onder de bevolking voor meer directe democratie. Ze stelt dat de staatscommissie ‘op tamelijk onvaste gronden concludeert dat de Nederlandse burger méér in de Haagse melk te brokkelen wil hebben’. Onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau wijst echter uit dat de steun voor bijvoorbeeld een bindend referendum stabiel hoog is te noemen.[3] Driekwart van de Nederlanders is warm pleitbezorger hiervoor, met uitzondering van de tijdelijke inzinking na het Oekraïnereferendum in 2016. Deze daling van steun voor referenda kwam vooral door hoogopgeleiden. De steun daalde alleen onder deze groep scherp van 74% In 2015, naar 48% in 2017. Het lijkt er dus op dat hoogopgeleide beleidsmakers, politici en wetenschappers soms hun eigen voorkeur verwarren met die van de meerderheid van de bevolking.
Op de vraag of meer inspraak op provinciaal en gemeentelijk beleid wenselijk is antwoord de helft van de Nederlanders eveneens bevestigend. Ook hier zien we een duidelijk onderscheid naar opleidingsniveau. Onder respondenten met een praktische opleiding is de wens voor meer inspraak groter dan onder wetenschappelijk opgeleide respondenten. Dat verschijnsel is verklaarbaar vanuit wat Mark Bovens en Anchrit Wille diplomademocratie noemen – de toenemende kloof tussen de veelal beperkter opgeleide ‘boze burger’ en de veelal hoger opgeleide burger die meer vertrouwen heeft in de democratie.[4] Het is die laatste groep die in de democratie zoals we die nu kennen veel beter gerepresenteerd wordt dan mensen met een beperkte opleiding.[5] Het gebrek aan draagvlak waar Kok van rept komt voort uit de fout om de eigen behoeftes en percepties tot de norm te verheffen. Een fout die juíst sociaal-democraten niet mogen maken. De behoefte is onmiskenbaar.
Laten we hier ook direct het vaak gehoorde argument ontkrachten dat, zoals Kok het verwoord, ‘een directere democratie vooral voordelig uitpakt voor wie mondig en kapitaalkrachtig is.’ We kunnen zonder uitvoerige wetenschappelijke analyse vaststellen dat bijvoorbeeld de lobby van het bedrijfsleven voor een lage dividend- en vennootschapsbelasting en voor een ruimhartige aftrek van investeringen het bijzonder goed af kan zónder directe democratie. Referenda over loonmatiging en eerlijke belastingen later echter een hele andere uitslag laten zien. Directe democratie verschaft betrokken inwoners juist een instrument om bij het vermoeden van veronachtzaming van minder machtige stemmen deze ten gehore te brengen. Onderzoek in bijvoorbeeld Zwitserland laat zien dat het vertrouwen in politici over de breedte toeneemt als de mogelijkheden voor directe inspraak worden vergroot.
Een toevoeging aan ons democratisch instrumentarium
De door Kok bezongen angst voor een marionettenparlement dat aan de leiband loopt van continu opflakkerende volkswoede is eveneens tamelijk ongerechtvaardigd. Ten onrechte doet Kok voorkomen alsof de directe democratie de indirecte vervangt. Maar we ruilen het parlementair stelsel niet in voor een oneindige reeks aan referenda over alle wetgeving die Tweede en Eerste Kamer passeren. Het initiatiefrecht, de controlerende taak en het budgetrecht van de volksvertegenwoordiging blijven intact. Meer directe democratie is een toevoeging aan het palet aan democratische rechten waar sociaal-democraten jarenlang voor geknokt hebben, zoals het algemeen kiesrecht en het vrouwenkiesrecht. Theodore Roosevelt betoogde in 1912 treffend dat de directe democratie er niet is om het representatieve stelsel te vernietigen, maar om haar te corrigeren wanneer ze niet langer representatief is. Want ja, we geven eens in de vier jaar onze stem en daarmee mandaat aan onze vertegenwoordigers, voorts wordt een coalitie gevormd op basis van de zetelverdeling zodat er een meerderheid ontstaat, echter als die coalitie beleid maakt dat te ver afraakt van wat de kiezer wil dan moet er kunnen worden ingegrepen en het mandaat terug worden gehaald. Wachten op de volgende verkiezing is een te mager democratisch instrument –dat leidt immers enkel tot ‘stemmen met de voeten’.
Met het referendum over de Europese Grondwet, de Associatieovereenkomst met Oekraïne en de Brexit in het achterhoofd duiken partijen en politici die eerder directe democratie als kroonjuwelen verdedigden tegenwoordig vaak weg als het onderwerp ter sprake komt. Het is een terugkerend fenomeen: als een uitspraak van de bevolking niet overeenkomt met de wens van gekozen politici is al snel het democratische instrument het lijdend voorwerp. Net zoals sommige democraten’ tegenwoordig hoge kiesdrempels of kiesrecht op basis van examens opperen, omdat de behaalde electorale resultaten niet ‘gebracht hebben wat ervan werd verwacht’.
Zij vergissen zich. Directe democratie pleegt alleen dan een correctie wanneer de indirecte democratie het niet goed genoeg gedaan heeft. Voor hen die menen dat referenda enkel een instrument zijn voor rechtspopulisten is het goed de horizon wat te verbreden en kennis in het buitenland op te doen. Op de dag dat Trump gekozen werd tot president van de Verenigde Staten, spraken in een aantal staten kiezers zich ook in grote meerderheid uit voor verhoging van het minimumloon, voor strengere wapenwetgeving en voor vrijwillig levenseinde bij uitzichtloos lijden. In Zwitserland leidde een volksinitiatief om de afstand tussen lonen op de werkvloer en in de bestuurskamer te maximeren tot matiging van topinkomens. Net zoals eerder anti-racismebeginselen op voorstel van de bevolking verankerd werden in de Zwitserse grondwet en verkrachting binnen het huwelijk via een volksinitiatief strafbaar werd gesteld. Daarmee willen we maar zeggen: directe democratie is niet conservatief of progressief, niet links of rechts, zwart of wit en voor of tegen. Het is geen instrument van sluwe populisten of van naïeve idealisten. Het is een instrument van het volk dat zonder aanziens des politieke stroming detecteert waar er een mismatch tussen volk en vertegenwoordiging dreigt te ontstaan en deze simpelweg corrigeert.
Een verrijking voor de volksvertegenwoordiging
In tegenstelling tot wat Annemarie Kok beweert devalueert directe democratie ook de positie van gekozen volksvertegenwoordigers niet, maar plaatst ze hen juist in het centrum van het debat. Terwijl slechts een handjevol liefhebbers het reguliere werk van volksvertegenwoordigers in de landelijke en lokale politiek volgt, zien we dat politici ten tijde van bijvoorbeeld een referendum zichzelf uitstekend weten te positioneren in het maatschappelijk debat. Ze zijn geen gewillige volgelingen van de publieke opinie, die als toeschouwers aan de zijlijn staan. Juist politiek actieve voor- en tegenstanders vervullen een belangrijke rol in het uitwisselen van argumenten vóór en tégen. Wie uit opportunistische redenen afwezigheid in het debat verkiest in de hoop dat eventuele kiesdrempels niet behaald worden krijgt de deksel dikwijls op de neus. Ook in de directe democratie hebben politici een leidende rol.
Feit is dat directe democratie tot ongemakkelijke uitkomsten kan leiden voor gekozen volksvertegenwoordigers. Het is veel comfortabeler om de sluimerende onvrede over het Europees project te negeren onder het mom van verheven inzicht, dan te moeten dealen met een ‘nee’ van een groot deel van de bevolking. Als inmiddels zelfs de president van de Nederlandsche Bank een vurig pleidooi voor Europa laat samengaan met een oproep om de baten van de EU eerlijker te verdelen onder de bevolking, is een kritische referendumuitslag over de EU dan nog onterecht te noemen?[6] Wij zouden zeggen van niet.
En ja, regels voor een goed referendum zijn cruciaal. Een plebisciet, waarbij de machthebbers een referendum afkondigen over een onderwerp dat hen goed uitkomt, is voor ons uit den boze. De Brexit van Cameron en andere plebiscieten die bijvoorbeeld door Orban of Poetin zijn geïnitieerd, zijn zeer schadelijk. Het referendum moet ten allen tijde een instrument van, voor en door het volk zijn. Nooit van de machthebbers.
Sociaal-democraten zetten zich in voor een samenleving waarin we niet alleen kennis en inkomen spreiden, maar ook de macht. Dat doe je als politicus bij uitstek door je niet boven mensen te plaatsen, maar door zij aan zij met hen op te trekken. Dat doe je door een stem te geven aan hen die niet of nauwelijks gehoord worden. Dat doe je door mensen te overtuigen van jouw wereldbeeld, terwijl je bereid bent om te accepteren dat je zelf de wijsheid niet in pacht hebt. Dat doe je door een correctie op jouw besluit niet als schande te zien, maar als een waardevolle les om een volgende besluit beter te laten zijn. Om die reden horen sociaal-democraten voorop te lopen in het debat voor meer directe democratie. Want democratie is niet voor bange mensen – en zeker niet voor bange politici.
Noten
- Kok, A. (2020). Koester de indirecte democratie. Socialisme & Democratie 77(3). pp. 50-54.
- Onze motie is te vinden in de congresbundel. p. 36. Zie: mijn.pvda.nl/documenten/congresbundel-congres-2020.pdf
- Sociaal en Cultureel Planbureau (2020). De sociale staat van Nederland 2020. SCP
- Bovens, M & Wille, A. (2011). Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie. Amsterdam: Bert Bakker.
- Schakel, W. & Hakhverdian, A. (2018). Ideological congruence and socio-economic inequality. European Political Science Review: EPSR, 10(3), pp 441-465.
- Peeperkorn, M. (2020, 2 september). Schulden kwijtschelden en een permanent herstelfonds: hoe DNB-president Knot de EU wil redden. De Volkskrant.