De gevolgen van globalisering stuiten op steeds meer tegenstand. Dat kan niet zonder politiek antwoord blijven. Colin Crouch pleit voor een actief beleid in twee richtingen: versterking van democratische zeggenschap over internationale besluitvorming en een forse stimulering van lokale economische ontwikkelingen.
In De globaliseringsparadox stelt Dani Rodrik dat we voor een trilemma staan. We hebben de keuze tussen democratie, nationale soevereiniteit en hyperglobalisering — en daaruit kunnen we er hoogstens twee kiezen, niet alle drie. ‘Hyperglobalisering’ heeft uiteraard betrekking op het neoliberale ideaal van een volledig ongereguleerde wereldeconomie. Als je de democratie loskoppelt van de natiestaat — en dat is een voorwaarde om de mondiale economie bij te kunnen sturen — ga je uit van een mondiale democratie, een onmogelijke constructie. Een niet-democratische natiestaat is wel verenigbaar met hyperglobalisering, omdat dit impliceert dat je de ‘nationale soevereiniteit’ geheel ondergeschikt maakt aan de markt en het grootkapitaal. Moeten we hieruit concluderen dat de democratie alleen houdbaar is als we onze politieke ambities beperken tot de natiestaat en de staat inzetten om de gevolgen van globalisering op een of andere manier te ontwijken?
Gelukkig is er een alternatief, want globalisering hoeft niet per se ‘hyper’ te zijn. Globalisering kan worden gematigd en gereguleerd door — weliswaar niet volledig democratische — internationale instanties waar we veel meer democratische druk op zouden kunnen uitoefenen dan nu gebeurt. Direct gekozen parlementen, zoals in de Europese Unie, zijn voor wereldwijde instanties zoals de Wereldhandelsorganisatie en het Internationaal Monetair Fonds niet haalbaar. Wel kunnen we in elk land een publiek debat voeren over het beleid dat nationale overheden moeten volgen binnen deze organisaties.
Nationale politici zouden openlijk moeten erkennen dat de oplossing van sommige problemen buiten hun bereik ligt, en dat samenwerking met andere partijen binnen internationale instanties hiervoor onontbeerlijk is. Om vervolgens het overheidsbeleid ten aanzien van die instanties onderwerp te maken van stevige discussies in de nationale politiek. Kunnen we ons echt geen nationale verkiezingscampagne voorstellen waarin de oppositie de regering aan de tand voelt omdat deze verzuimt binnen de Wereldhandelsorganisatie met andere landen samen te werken in de strijd tegen moderne slavernij, kinderarbeid en onmenselijke werktijden? Als Donald Trump van de Wereldhandelsorganisatie had geëist de arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie op te nemen in haar regels, in plaats van zich terug te trekken achter muren van protectionisme, zou hij een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan wereldwijd goed economisch bestuur.
Waar de wereld behoefte aan heeft, is de politieke wil van landen om hun soevereiniteit te bundelen en zoveel mogelijk democratie in dit proces te stoppen. Zij zullen dit moeten doen vanuit de erkenning dat het tijdperk van neoliberale deregulering schadelijk is geweest en dat nationale gemeenschappen globalisering alleen opnieuw aan regels kunnen binden als ze samenwerken.
Je kunt de spanning tussen de drie punten van Rodriks driehoek dus verminderen door te erkennen dat globalisering enige regelgeving vereist, dat hiervoor internationale instanties nodig zijn die op hun beurt weer democratische elementen nodig hebben, en dat binnen dit kader de democratie van de natiestaat het beste tot uitdrukking komt als gebundelde soevereiniteit.
Denk mondiaal, doe lokaal
De volgende stap is om deze benadering te combineren met aandacht voor lokale economische ontwikkeling en subsidiariteit. Overal in de democratische wereld zien we een opmerkelijke geografische component in de aantrekkingskracht van xenofobe krachten. Steden waarvan de bewoners het gevoel hebben dat ze deel uitmaken van een gunstige ontwikkeling — denk aan Boedapest, Wenen, Liverpool of San Francisco — weten die aantrekkingskracht te weerstaan.
De marktwerking van de postindustriële economie werkt in het voordeel van een klein aantal grote steden, zonder noemenswaardige ‘trickle-down’ naar beneden. Veel regio’s en kleinere steden missen die stadsdynamiek waardoor veel jongeren wegtrekken en mensen niet langer met een gevoel van trots naar hun eigen omgeving kijken. Om die trend te keren is het niet voldoende een ruimhartig stelsel van sociale zekerheid te bieden aan mensen die als gevolg van deze processen werkloos zijn of in laagbetaalde beroepen zitten, of om bedrijven en overheidsorganisaties te stimuleren hun backoffice- en magazijnactiviteiten daarheen te verplaatsen. Nodig is samenwerking tussen EU-instellingen, nationale én lokale overheden, om zo te zoeken naar (nieuwe) activiteiten die buiten de bestaande succesvolle (stads)centra kunnen gedijen, en daarvoor de nodige infrastructuur te bieden.
Mensen hebben, geheel los van economische ontwikkeling, ook behoefte aan een hoogwaardige lokale omgeving waar ze trots op kunnen zijn. En dat vereist aanzienlijke overheidsuitgaven — een beleidsstrategie die van oudsher toebehoort aan links, niet aan populistisch rechts dat zich opwerpt als grote pleitbezorger van de gewone man. Succes is niet overal verzekerd; er zullen altijd regio’s blijven die geen aansluiting vinden bij de veranderende wereld. Om deze achterblijvers — en degenen die zich achtergesteld voelen — tot een minimum te beperken is vindingrijke planning op nationaal en lokaal niveau nodig, gekoppeld aan slim ondernemerschap en een scherp oog voor de geografische spreiding van dynamiek.
Deze beleidsstrategie richt zich op de onvrede van degenen die zich aan hun lot overgelaten voelen, in het bijzonder de ‘boze witte man’ uit de arbeidersklasse die meent dat de aandacht van politici, met name linkse, verschoven is naar ongelijkheden waar vrouwen en etnische minderheden in post-industriële sectoren onder lijden. Hun klacht is gerechtvaardigd: sinds neoliberale ideeën gemeengoed zijn worden, lijkt puur economische ongelijkheid onbespreekbaar geworden. Maar je kunt het probleem niet oplossen door proberen terug te keren naar een voorbij industrieel tijdperk, en al helemaal niet door vrouwenhaat en vreemdelingenhaat.
Overlappende identiteiten
Het verzet tegen globalisering heeft zowel een culturele als een economische dimensie, en hetzelfde zou moeten gelden voor onze reactie op dat verzet. In een geglobaliseerde wereld moeten burgers makkelijk kunnen schakelen tussen diverse, overlappende identiteiten; zich op hun gemak voelen bij meerdere loyaliteiten en identiteiten die in sterke of minder sterke mate gebonden zijn aan een lokale gemeenschap, een dorp of stad, een regio, land, Europa of — met een beetje goede wil — de mensheid als geheel. Het is geen zero-sum game: deze loyaliteiten hoeven niet met elkaar te botsen, ze kunnen elkaar juist voeden en versterken. Veel mensen laten zien daar al toe in staat te zijn, maar om dat te kunnen doen moeten zij zich zelfverzekerd en veilig voelen.
De opgave voor toekomstig politiek beleid is omgevingen te creëren waarin zulke waarden kunnen bloeien, niet om ze in de kiem te smoren onder druk van de roep om het monopolie van een nationale of etnische identiteit. En neoliberalen zullen moeten leren dat als zij niet bereid zijn het overheidsbeleid en hogere belastingniveau te aanvaarden die nodig zijn om die omgevingen in stand te houden, zij het globaliseringsproject dat hen zo dierbaar is zullen kwijtraken.
Dit artikel verscheen eerder op de website van Social Europe en is gebaseerd op het nieuwste boek van Colin Crouch, ‘The Globalization Backlash’ (Wiley, 2018). Vertaling door Asaf Lahat.