Samsom en Rutte wordt vaak verweten dat zij bij de formatie van het kabinet te weinig oog hebben gehad voor het ontbreken van een meerderheid in de senaat.
Rutte en Samsom waren daar laconiek over: het zou de democratie ten goede komen als het kabinet op inhoudelijke gronden daar steun zou moeten verwerven. Dat zou, per wetsvoorstel, met wisselende meerderheden kunnen. Ze hadden gelijk, maar hun opzet faalde omdat de oppositie hier niets voor voelde. Zij wilden ‘boter bij de vis’: steun aan kabinetsvoorstellen kon in de senaat alleen verworven worden als de oppositiepartijen in de Tweede Kamer daar iets voor terug kregen. Zoals bijvoorbeeld het openhouden van een kazerne in ruil voor steun aan de begroting in de senaat.
De hiermee ingeslagen koers heeft twee effecten gehad. Zo heeft de ‘constructieve oppositie’ een buitenproportionele machtspositie veroverd. Maar kwalijker is het dat de senaat in toenemende mate een afgeleide van de Tweede Kamer dreigt te worden. Om de aldaar gemaakte afspraken zeker te stellen proberen alle partijen, ook van de coalitie, meer ‘greep’ op hun senaatsfracties te krijgen.
In de PvdA heeft dit tot gevolg dat kandidaat- Eerste Kamerleden het regeerakkoord moeten onderschrijven. Zij mogen uiteraard een voorbehoud maken, maar dat kan consequenties hebben voor hun plaats op de lijst. De poging tot disciplinering van de senatoren lijkt op korte termijn voordelig: het kabinet kan door zonder zich om de senaat te hoeven bekommeren. Op de iets langere termijn is het echter funest. De Eerste Kamer wijst zelden wetsvoorstellen af. Als zij een wetsvoorstel afwijst is er ook altijd iets aan de hand: de privacy bij het elektronisch patiënten-dossier, de toegankelijkheid van het recht bij de rechtsbijstand en de macht van de zorg-verzekeraars bij de vrije artsenkeuze. Die onafhankelijke toets zouden alle partijen moeten koesteren.
Na 26 mei heeft de coalitie, inclusief de ‘constructieve gedoogpartijen’, geen meerderheid meer in de Eerste Kamer. De kans is groot dat er, ook met meerdere partijen, geen ‘vaste gedoogconstructie’ mogelijk is. Dat biedt Rutte en Samsom alsnog de mogelijkheid om hun oorspronkelijke ambitie te realiseren: het behalen van (wisselende) meerderheden in de senaat op basis van inhoudelijke argumenten. De eerste keer mislukte dat doordat de drie ‘constructieve’ oppositiepartijen in de weg zaten. Maar aangezien deze drie partijen niet langer de doorslag geven, komt het nu aan op de afzonderlijke partijen. En ik ben ervan overtuigd dat geen enkele partij het aandurft om consequent wets-voorstellen af te wijzen, puur om het kabinet dwars te zitten. Ze zouden daar bij de verkiezingen ook hard voor worden afgestraft.
Als het kabinet deze weg inslaat heeft dat nog een positief effect. Het bevrijdt de coalitie uit de knellende omhelzing van de ‘constructieve drie’ en schept daarmee kansen voor nieuw elan in het kabinetsbeleid: niet meer met de pet rond, maar zelfbewust voorstellen presenteren. Geen dichtgetimmerde afspraken, maar een open debat waarin politici met argumenten in de Tweede én Eerste Kamer hun gelijk proberen te halen.
Als dit de uitkomst wordt, is de nederlaag voor de coalitie niets minder dan een ‘blessing in disguise’: een verademing voor de democratie en een zegen voor ons staatsbestel.