De jongen heette Cornelis maar werd Cor genoemd. Een eenvoudig milieu, geen boeken, geen klassieke muziek. Een Amsterdams gezin van drie zielen, Cor was enig kind, de vader stukadoor. Ze waren nooit in het Concertgebouw geweest, makkelijk te belopen. Ook het Rijksmuseum kenden ze alleen van buiten. Hun leven veranderde toen de hoofdmeester van de lagere school op een klasse-avond zei dat Cor gemakkelijk gymnasium kon doen, hij was zeer begaafd. De jongen ging naar het Barlaeus gymnasium, waar hij niet alleen uitblonk, maar alpha en bèta tegelijkertijd deed, iets wat op die school nooit eerder vertoond was. Hij slaagde met lof en het lag voor de hand dat hij aan de Gemeentelijke Universiteit klassieke talen en theoretische natuurkunde zou gaan studeren. Dat gebeurde niet, hij had Slauerhoff ontdekt en wilde ook gaan varen. In Noord-Afrika ontmoette hij de dichter die scheepsarts was, en hij maakte ook kennis met zijn vriend F.C. Terborgh, een onbekende schrijver die desondanks de Constantijn Huygens prijs zou winnen.
Cor besloot zich uit het maatschappelijk leven terug te trekken en zich alleen met poëzie te bemoeien. Niet met het maken, maar met het lezen. Na enkele jaren had hij alle gedichten uit ons taalgebied gelezen en kende hij er meer dan duizend uit zijn hoofd.
Tegen het eind van zijn leven besloot hij te trouwen met een vrouw die vijftig jaar jonger was dan hij. Hij gebruikte daarvoor het gedicht ‘Ja’ van K. Schippers.
Ja
Ik heb je lief zoals je soms
gelijk een gouden zomerdag bent nee nee nee
ik heb je lief zoals je bent
nee nee
ik heb je lief zoals
nee
ik heb je lief
Ze stond op, gaf hem een kus en zei: Ja, ik wil.
Het huwelijk duurde tien jaar, toen ging hij dood. Zij was nog erg jong. In de advertentie stond dat hij een welbesteed leven had gehad.