Over de omgangsvormen van onderwijsminister Wiersma is veel te doen. Op zijn inhoudelijke koers is echter nog nauwelijks kritiek geuit. Daar is wel aanleiding toe.
In een tijdperk van scorebordpolitiek is het niet verrassend dat een jonge en ambitieuze minister voor funderend onderwijs ferm met zijn vuist op tafel slaat wanneer verschillende rapporten wederom stellen dat de onderwijskwaliteit achteruit hobbelt. Om ervoor te zorgen dat ieder kind goed onderwijs krijgt wil de minister zich gaan inzetten voor een meer betrokken overheid, een meerjarig perspectief met heldere doelen voor basisvaardigheden en kansengelijkheid en goed toegeruste professionals.
Niet verkeerd zou je zeggen, dat een liberale minister zo openlijk een schijnbaar klassiek sociaal-democratische koers uitzet door met een sterke overheid de regie te nemen in een sector die essentieel is voor onze maatschappij. Het moge duidelijk zijn dat het marktdenken van de afgelopen decennia ook het funderend onderwijs geen goed heeft gedaan: schoolbesturen zagen zich - bewust of onbewust – te vaak genoodzaakt zich te gedragen als ondernemers in plaats van hoeders van het algemeen maatschappelijk belang. Maar wie de voorstellen van de minister onder de loep neemt kan best ongerust worden van de beleidsafslag die hij neemt. Een ongerustheid die ik bij de Kamerleden van de oppositie nog niet heb waargenomen.
Het eerste probleem is Wiersma’s schrale opvatting van onderwijskwaliteit waardoor zijn analyse onvolledig is. Hij heeft in de drang naar meetbaarheid en evidence-based werken vooral aandacht voor kennis en vaardigheden. Hij besteedt, hoe belangrijk kennisoverdracht natuurlijk ook is, nauwelijks aandacht aan de lastig meetbare pedagogische opdracht van ons funderend onderwijs: de functie van de school als ontmoetingsplaats en als plek waar de leerling oefent met de prachtige en lastige kanten van vrijheid. Dit alles onder de pedagogische begeleiding van de leraar.
Daarnaast blijft Wiersma’s analyse van onderwijskwaliteit weg van het feit dat onze scholen inmiddels sterk gesegregeerd zijn, niet alleen op onderwijssoort maar ook op sociaaleconomisch en sociaal-cultureel gebied: een hardnekkige tekortkoming van ons stelsel dat zowel de pedagogische opdracht van ons onderwijs als het streven naar gelijkere kansen in de weg staat.
Een ander risico is dat de interventies die de hij voorstelt, doorspekt zijn met de overtuiging dat de overheid zich nadrukkelijk dient te bemoeien met de inhoud van het onderwijs. Hoewel de minister zegt dat hij de schoolleider en leraar weer centraal wil stellen, moeten diezelfde schoolleider en leraar wel strakker aan de lijn gehouden worden van ministerie en inspectie. De leraar als uitvoerder in plaats van regisseur: het zal het beroep verder uithollen.
De minister zou zichzelf een stuk effectiever maken door zijn scoringsdrang in te ruilen voor geduldig beleid. Wat ons onderwijs nodig heeft zijn investeringen in een onderwijsklimaat waarin de leraar kan floreren en waarin bestuurders zich kunnen ontpoppen tot hoeders van het algemeen maatschappelijk belang. Wat ons onderwijs nodig heeft is een betrokken, geduldige en betrouwbare overheid die met genuanceerd toezicht en een slim en structureel bekostigingsmodel op gepaste afstand de regie voert. Wat we niet nodig hebben is een betrokken overheid die zwicht voor de ongeduldige samenleving, haar impulsen achternaloopt en met meer toezicht en ongefundeerde bemoeizucht het edele ambt van leraar om zeep helpt.