De gedachte dat alles goed komt na de coronacrisis als de economie maar weer groeit, moeten we loslaten. Verdere groei kan nooit het einddoel zijn van onze politieke ambities. Het doel moet zijn dat de samenleving erop vooruitgaat, en dat gebeurt als de collectieve sector goed functioneert, en als verduurzaming en nieuwe zekerheden voor werkenden hand in hand gaan.
Door: Hendrik Noten
Beleidsadviseur en onderzoeker, auteur van ‘Fantoomgroei. Waarom we steeds harder werken voor steeds minder’ (samen met Sander Heijne, Business Contact, juni 2020)
In de zomer van 2019 verraste premier Rutte vriend en vijand door op het VVD-festival zijn publiek toe te spreken over de situatie in het Nederlandse bedrijfsleven: ‘Er is iets aan de hand wat mij absoluut niet bevalt […] De winsten in de grote ondernemingen klotsen tegen de plinten op. Maar het enige wat echt stijgt binnen die ondernemingen zijn de salarissen van de topmannen. Niet de cao’s, die gaan onvoldoende omhoog. Ik vind dat niet acceptabel.’[1]
Het was een opmerkelijke oproep van een liberale premier. Het weifelende applaus vanuit de zaal was veelzeggend. Het ging toch juist heel goed met Nederland? Het VVD-campagneteam zette in aanloop naar de verkiezingen van 2017 in de lijst met ‘139 redenen waarom Mark Rutte minister-president moet blijven’ nota bene zijn bezuinigingsbeleid tijdens de kredietcrisis bovenaan: ‘In tijden van crisis nam hij de verantwoordelijkheid om moeilijke beslissingen te nemen. Mede daardoor is Nederland nu een van de snelste groeiers van Europa. Ook in banen.’[2]
Lang was de gedachte dat wanneer de economie groeit, mensen en de samenleving er per definitie op vooruitgaan. Het vehikel daartoe was met name de winstgevendheid van het bedrijfsleven. De overheid moest er alles aan doen dat te faciliteren. De BV Nederland, ons verdienvermogen, de Nederlandse concurrentiepositie: het zijn termen waarmee generaties politici de kiezer murw beukten. De VVD van Rutte het meest van iedereen.
Maar terwijl de premier op die zomerdag met opgestroopte mouwen de zaal inkijkt constateert hij: het werkt niet meer. De Nederlandse economie groeit, bedrijven maken winst, maar de lonen stijgen onvoldoende mee.
En hij heeft gelijk.
We zijn rijker dan ooit, toch?
Nederland was – op zijn minst tot de coronacrisis – rijker dan ooit. Op papier beschikten we nog nooit over zoveel welvaart als aan het begin van 2020. Maar onder de motorkap van dat succesverhaal begint het vervaarlijk te rammelen. Zo blijven de besteedbare inkomens van Nederlandse huishoudens al jaren ver achter bij de groei van de economie. Veel meer dan bijvoorbeeld in landen als Frankrijk, Denemarken en Finland.[3]
Een belangrijke reden daarvoor is het feit dat werkenden de afgelopen decennia een steeds kleiner deel van de koek wisten op te eisen.[4] De loonontwikkeling was met andere woorden vrij karig terwijl de bedrijfswinsten gestaag stegen. Dit gold extra voor werknemers met een flexibel contract. Een tweede belangrijke reden is ons verouderde belastingstelsel. Ondanks dat de loonontwikkeling tegenviel weerhield dat er opeenvolgende kabinetten niet van de belastingen op inkomen te verhogen. Voor kapitaalbezitters gold het tegenovergestelde: terwijl de winsten stegen daalde bijvoorbeeld de winstbelasting.[5] Het resultaat is een land waarin de inkomensongelijkheid weliswaar meevalt, maar de vermogensongelijkheid des te groter is.[6] In juli van dit jaar becijferde economen dat de rijkste één procent over een derde van al het vermogen beschikt. De onderste vijftig procent heeft daarentegen niets.[7]
Die cijfers worden ook gevoeld. Met een beetje goede wil kunnen we 2019 omdopen tot het Jaar van de Grote Protesten. Het Malieveld stond regelmatig vol met een beroepsgroep die meer waardering eiste. Basisschooldocenten verzetten zich tegen de beloningskloof met het voortgezet onderwijs. In ziekenhuizen werd gestaakt. Nederland is een rijk en welvarend land, maar wat is daarvan de betekenis voor mensen en de samenleving? Het lijkt erop dat een deel van de economische groei weinig betekenis heeft gehad voor werkende mensen. Het was een soort fantoomgroei: cijfers in de krant, woorden van politici, maar niet zichtbaar in het eigen leven.
Het belang van politieke keuzes
Dat Nederland in deze situatie is beland heeft weinig te maken met natuurwetten of de grillen van een opperwezen. Uiteindelijk liggen er harde politieke keuzes aan ten grondslag. De gedachte dat een winstgevend bedrijfsleven leidt tot economische groei waar eenieder van profiteert, leidt tot de logische conclusie dat werkenden vooral achteraf om hun deel kunnen vragen: ‘eerst verdienen, dan verdelen’. Daarmee ontstaat een problematisch frame: welvaart is als een cadeau dat vanuit grote hoofdkantoren op de Nederlandse samenleving neerdaalt. Zolang we die hoofdkantoren plezier doen is dat goed voor iedereen.
Vanuit die opvatting heeft Nederland de afgelopen decennia een aantal keuzes gemaakt die er stuk voor stuk toe leidden dat de positie van werkenden langzaam verzwakte. Neem het jarenlange geloof in loonmatiging. Gedurende de jaren tachtig en negentig grepen politiek en sociale partners zodra het even tegenzat terug op dit beproefde recept. Economische neergang? Bevries de lonen. Pas in 2004 nam PvdA-leider Wouter Bos afstand van het idee van loonmatiging. Dat die gedachte van een linkse partijleider de krant haalde zegt veel.[8]
Om dezelfde reden is de verregaande flexibilisering van de arbeidsmarkt doorgezet. Die zou wederom goed zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ondernemingen zijn op die manier wendbaarder, zo luidt het argument. Tegelijkertijd gaat het ook ten koste van de zekerheden en onderhandelingspositie van werkenden. Het is vakbonden tot op heden niet gelukt deze groep echt te organiseren. Ook belangrijk is de fiscale voorkeursbehandeling van vermogen waardoor een steeds groter deel van de belastingen op inkomen en consumptie wordt geheven; belastingen die werkende mensen het meest raken.
Kritiek op deze aanpak komt onder andere van de posterwoman van internationale progressieve activisten: econoom Mariana Mazzucato. In haar ogen zijn linkse politici de afgelopen decennia veel te druk geweest met het herverdelen van welvaart, terwijl dat het verkeerde probleem is om je pijlen op te richten. Strijden om herverdeling pakt het probleem namelijk niet bij de bron aan. In plaats daarvan zou er volgens haar een nieuwe discussie moeten komen over de daadwerkelijke oorsprong van de waarde die we als samenleving creëren.[9]
In haar werk toont ze overtuigend aan dat niet het bedrijfsleven waarde creëert, maar de samenleving als geheel. Dat zou voor sociaal-democraten niet als een verrassing moeten komen. Stel dat we een onderneming willen beginnen. Dat vraagt een hoop talent; om te beginnen een goed idee, doorzettingsvermogen en creativiteit. Maar dat is bij lange na niet voldoende.
We hebben bijvoorbeeld goed opgeleide werknemers nodig, spoor en wegen om onze producten te vervoeren en bescherming als iemand ons probeert te bestelen. Misschien willen we gebruik maken van patenten of juist van vrijgegeven kennis. Stuk voor stuk zaken die de overheid faciliteert. Het wordt al snel duidelijk dat de publieke sector allerlei waarde creëert die noodzakelijk is om een florerend bedrijf te hebben. Dat de publieke sector geen geld verdient betekent dus niet dat ze geen waarde toevoegt.[10] Wanneer overheden dit vergeten worden ze te nederig, onderschatten ze hun eigen belang (én eigenbelang) en ondergraven op die manier hun eigen succes.
Tijdens de coronacrisis werd Mazzucato haar punt nog eens pijnlijk duidelijk. De lijst van cruciale beroepen die in de eerste weken circuleerde had één gemene deler: geen van de beroepen komt voor op de lijst met bestbetaalde functies in Nederland. Wanneer het er echt op aankomt schuilt de kracht van ons land blijkbaar niet in haar materiële rijkdom, maar in het maatschappelijk fundament. De kwaliteit van de infrastructuur, de zorg, het onderwijs, het vertrouwen van burgers in instituties; het zijn cruciale voorwaarden om een succesvolle economie op te kunnen bouwen.
Wanneer we loslaten dat degene die het meeste geld verdient ook het 'belangrijkste' is, komen we ook bij een nieuwe manier om naar de economie te kijken. Hoogleraar politieke filosofie en levensbeschouwing Govert Buijs drukt het mooi uit wanneer hij zegt: de economie is niets anders dan een groot samenwerkingsverband.[11]
Wat is een economie?
Die benadering verandert veel. Want een samenwerkingsverband waarvóór precies? We kunnen samenwerken om oorlog te voeren, maar net zo goed om het klimaatprobleem te bestrijden. We kunnen samenwerken vanuit een gedachte van gelijkheid, of vanuit onderdrukking. Bovendien zijn wij allemaal onderdeel van dat samenwerkingsverband. De economie is daarom niet iets dat buiten onszelf bestaat. Het is geen fysiek voorwerp dat onderhevig is aan dezelfde natuurwetten als wij. Het is geen machine die ergens in een weiland staat te pruttelen. Je kan hem niet aanraken en er niet mee op de foto. Het is op zijn hoogst een verhaal dat we elkaar vertellen over de manier waarop we als samenleving met elkaar problemen oplossen.
De manier waarop we erover praten veronderstelt vervolgens iets over wie welke rol heeft in dat spel en wie, waarom, waar precies recht op heeft. Het drukt de status van de één boven de ander uit. Van de advocaat boven de schoonmaker, van de programmeur boven de zorgverlener, van de beurshandelaar boven de vakkenvuller. Niet omdat het te herleiden is tot een allesverheven logica, maar simpelweg omdat we het zo besloten hebben. De economie is daarmee per definitie politiek. Filosoof Jesse Norman vat het in zijn biografie over Adam Smith samen wanneer hij zegt: in Noord-Korea heb je ook vraag en aanbod. Wat maakt het uit? Eerst is er de politiek, dan pas economie.[12]
Nieuwe politiek
Welke gevolgen heeft het voor politici wanneer we de economie beschouwen als een politiek geladen verhaal? En welke kansen biedt het voor een nieuw verkiezingsprogramma? Ten eerste wordt het onmogelijk om in neutrale termen te spreken over de economie. Welke politieke idealen iemand ook omarmt, van links tot rechts: er is sprake van keuzes. Wie de status quo wil veranderen zal het zelfvertrouwen moeten hebben een nieuw verhaal over de economie te vertellen.
Dat gaat veel verder dan het opeisen van een sturende rol van de overheid ten opzichte van de markt. Het gaat er vooral om wélke richting de samenleving op moet. We bevinden ons in een situatie waar we enerzijds rijker zijn dan ooit, maar waar anderzijds bijna vier op de tien werkenden kan fluiten naar een vast contract, de vermogensongelijkheid nog groter blijkt dan gedacht, inkomens de economie niet bijhouden en klimaatvernietiging dreigt. Het oude adagium van economische groei voldoet niet meer.
Verdere groei kan nooit het einddoel zijn van politieke ambities. Ten eerste omdat het niets zegt over de kwaliteit van het leven, over de kracht van de samenleving of al het andere dat het leven de moeite waard maakt. Maar ook omdat het niet helpt de grote vragen van deze tijd op te lossen. Als politici spreken over groei moeten ze tegelijkertijd de vragen beantwoorden: groei van wat, voor wie en waarom?
Daarnaast moet de politiek veel zelfbewuster aan het roer van de economie gaan staan. Niet alleen om welvaart te herverdelen, maar vanuit de erkenning dat het collectief waarde creëert. Dat betekent een herwaardering van de publieke sector en publieke waarde. Zeker nu het herstel van de coronacrisis de verkiezingen gaat domineren is het van groot belang met ambitieuze voorstellen te komen.
Dat plan zal twee componenten moeten combineren: de transitie naar een groene economie en de transitie naar nieuwe zekerheden en werkgelegenheid voor mensen. De Europese Green Deal ademt weliswaar de juiste ambitie maar kan in de uitvoering erg tegenvallen. Nederland kan een voortrekkersrol spelen om dat te voorkomen door de vele miljarden die de overheid nu uitgeeft te koppelen aan klimaatdoelstellingen. Investeringen in infrastructuur, aardgasvrije wijken en herstel van biodiversiteit kunnen prioriteit krijgen.[13] Ook kan de overheid schadelijke dingen beter beprijzen. Denk aan het eindelijk invoeren van btw op vliegtickets.
Tot nog toe lijkt het daar niet op, gezien het voorgenomen uitstel van de CO2-heffing.[14] De sociaal-democratie zou haar kans missen wanneer ze niet in staat is de groene en rode agenda te verenigen. Of zoals de Amerikaanse vakbond United Steel Workers in een rapport ooit schreef: ‘In the long run, the choice is not between jobs or the environment. It’s both or neither.’[15]
Deze dingen zullen niet lukken zonder het doorbreken van bestaande machtsverhoudingen. Als het collectief waarde creëert is het onacceptabel dat juist het bedrijfsleven de laatste decennia als kampioen van de economie is behandeld.[16] We moeten de regels niet afstemmen op winstgevendheid van bedrijven maar op hun vermogen om waarde te creëren voor de lange termijn voor hun werknemers en de samenleving. Dat betekent het herzien van de (vele) belastingvoordelen die Nederland met zoveel plezier aan multinationals biedt, het nadenken over nieuwe eigendomsstructuren waarbij het zwaartepunt minder bij de aandeelhouder ligt en het rigoureus versterken van de arbeidsmarkt. Dat laatste kan niet zonder het terugdringen van de huidige wildgroei aan contractvormen, afbouwen van de fiscale voordeelpositie van zzp’ers en het duurder maken van flexcontracten.
Linkse partijen spreken vaak over het belang van vakbonden en hoe vervelend dalende ledenaantallen zijn. De beste manier om dat tegen te gaan is een speelveld te creëren waarin vakbonden ook daadwerkelijk van betekenis kunnen zijn. Bovenstaande maatregelen dragen daar hopelijk aan bij.
Nieuwe richtingen
Van rechts tot links zijn partijen bezig met de economie. De een verzet zich tegen ‘roofdier kapitalisme’ (Gert-Jan Segers), de ander vindt het tijd voor een ‘eerlijke economie’ (Mona Keijzer). De tijd van linkse politiek lijkt in woorden weliswaar aangebroken, maar als de PvdA niet oppast mist ze de boot en blijven de daden uit.
Een sociaal-democratisch programma voor deze tijd zou op een ambitieuze manier alle eerdergenoemde elementen moeten verbinden: een duidelijke visie over het soort samenleving en economie dat we willen, het verenigen van groene en rode ambities en de juiste ideeën over het doorbreken van doorgeslagen machtsverhoudingen. Boven alles moet het laten zien dat het mogelijk is een andere richting in te slaan. De samenleving geeft uiteindelijk vorm aan de economie, niet andersom.
Noten
- Rutte, M. (2019, 25 november). Speech Mark Rutte op het VVD-festival 2019. [Video]. YouTube.
- VVD. (2019, 29 april). 139 redenen waarom Mark Rutte minister-president moet blijven. vvd.nl.
- Keus, P. & Verbruggen, J. (2018, 8 februari) Nederlandse economie middenmoter in het eurotijdperk. Economische Statistische Berichten.
- Ibid.
- Bolhuis, W. (2019) Ons gedateerde belastingstelsel zit in de weg. Socialisme & Democratie. 76 (4).
- Stellinga, M. (2020, 18 mei). ‘Verlaag belasting op werk, verhoog die op vermogen’. NRC Handelsblad.
- Dekker, W. (2020, 1 juli). Experts: selecte groep van rijkste Nederlanders bezit nóg meer dan gedacht. De Volkskrant.
- Haan, F. (2004, 8 juli). Wouter Bos wil af van loonmatiging. De Volkskrant.
- Mazzucato, M. (2018). The Value of Everything. London: Allen Lane.
- Heijne, S., & Noten, H. (2018). Het gaat goed met de Nederlandse economie. Waarom merken we daar als samenleving dan niets van? Vrij Nederland. ()
- Buijs, G. (2018). Waarom werken we zo hard? Amsterdam: Boom.
- Norman, J. (2019). Adam Smith. What He Thought and Why it Matters. London: Allen Lane.
- Planbureau voor de Leefomgeving. (2020, 2 juli). Van coronacrisis naar duurzaam herstel.
- Knoop, B. e.a. (2020, 9 april). Kabinet schuift vanwege corona ook CO₂-heffing industrie voor zich uit. Het Financieele Dagblad.
- Foster, J. B. (2019, 24 juni). Ecosocialism and a just transition. MR Online.
- Mazzucato, M. (2013). The Entrepreneurial State. London: Anthem.