Zomer vorig jaar werd de Richtlijn voor Toereikende Minimumlonen in het Europees Parlement aangenomen. Nederland en de andere lidstaten werken nu aan de vertaling hiervan in hun nationale wet- en regelgeving. Minder loonongelijkheid en hogere minimumlonen zullen het gevolg zijn.
Het was 16 juli 2019: Ursula von der Leyen presenteerde zich als de kandidaat voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Zij was niet een van de zogenaamde Spitzenkandidaten, die campagne hadden gevoerd tijdens de verkiezingen voor het Europese Parlement. Voorgedragen door de combi van Merkel en Macron probeerde zij achterdochtige Europarlementariërs voor zich te winnen.
In haar allereerste speech voor het Europees Parlement hengelde zij nadrukkelijk ook naar de steun van de linkerkant van het parlement. In de speech noemde zij de plannen voor een Green Deal voor Europa en voor eerlijke belasting voor de Techgiganten. Mijn oren spitsten zich bij de passage over het benutten van ons aller potentieel: de mensen, in al hun diversiteit, met al hun talenten.
‘Hardwerkende families in Europa hebben het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Ik wil dat werken loont’, zei Von der Leyen. ‘Iedereen die voltijds werkt, moet een minimumloon verdienen waarvan je een fatsoenlijk leven kunt leiden.’ Zij stelde daarom als commissievoorzitter voor met een voorstel te komen voor toereikende minimumlonen.
Natuurlijk riepen de woorden van de kandidaat-commissievoorzitter scepsis op. Bijvoorbeeld bij de werkgeversorganisaties in Europa. Europa dat zich met loonontwikkeling zou gaan bemoeien? Dat was toch ongekend. Ook de rechtervleugel in het parlement was gewend slechts op de interne markt en concurrentiekracht te tamboereren. Verhoging van de lonen, wat zou dat wel niet betekenen voor het midden- en kleinbedrijf? Of voor de grote bedrijven die op de wereldmarkt actief zijn?
Voor mij was de aankondiging van Ursula von der Leyen een zeer welkome erkenning van het feit dat het minimumloon in bijna alle Europese lidstaten ontoereikend is. In de nasleep van de bankencrisis van 2008 waren de Europese instituties streng geweest: landen als Griekenland, Portugal en Ierland kregen de dwingende aanbeveling om bij de opschoning van hun overheidsfinanciën de minimumlonen te verlagen. In veel Midden- en Oost-Europese landen hadden regeringen ingezet op lage lonen als antwoord op sterke concurrentie voor hun eigen bedrijven op de Europese interne markt.
Maar ook in Nederland was het minimumloon achtergebleven. Hoe was dat nou mogelijk? Wij kennen in Nederland toch de wettelijke koppeling van de minimumlonen - evenals de AOW en andere uitkeringen - aan de gemiddelde loonontwikkeling? Rechtste partijen hebben in de afgelopen decennia wel vaak pogingen ondernomen om deze koppeling af te schaffen. Vaak met het argument dat een te hoog minimumloon ten koste gaat van de werkgelegenheid. Onder druk van de enorme jeugdwerkloosheid in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw werd met name het minimumjeugdloon behoorlijk hard aangepakt.
Terecht heeft de vakbond FNV het initiatief genomen voor een campagne voor een hoger minimumloon: de #voor14-campagne, pleitend voor een minimumuurloon van € 14. Een fikse verhoging van het minimumuurloon (in 2022) van € 10,21 bij een 38-urige werkweek. In het materiaal van deze campagne wijst de FNV op het feit dat mensen met een minimumloon misschien nog net genoeg verdienen om de huur, de zorgverzekering en de boodschappen te betalen, maar niet voldoende om onverwachte kosten als een kapotte wasmachine of het schoolreisje van de kinderen te kunnen opvangen.
Hoe het komt dat het minimumloon niet toereikend is, wordt nu zeer helder onderbouwd in het artikel hierna, door Wiemer Salverda, emeritus-hoogleraar Arbeidsmarkt en Ongelijkheid aan de Universiteit van Amsterdam. Hij beschrijft dat ondanks de bestaande koppeling, ondanks de extra verhoging van 10% per januari van dit jaar om de gestegen inflatie bij te houden en ondanks de extra aanpassing in januari 2024 door de invoering van een minimumuurloon, het minimumloon geen garantie biedt op een toereikend huishoudinkomen. En precies dat was paradoxaal genoeg het streven bij invoering in 1969 van het wettelijk minimumloon in Nederland: een toereikend huishoudinkomen waarvan je kunt rondkomen en dat meebeweegt met de ontwikkeling van de welvaart.
Salverda toont aan dat de koppeling van het minimumloon aan louter de stijging van de cao-lonen niet echt leidt tot de welvaartsvaste minimumlonen. Want de stijging van de cao-lonen bepalen volgens Salverda slechts 40% van de loonontwikkeling van de werknemers in ons land. De werknemers ontvangen ook extra periodieken of toeslagen voor bijzondere prestaties en dergelijke. Zo stijgt de koopkracht van de echt verdiende lonen, maar daalt de koopkracht van het minimumloon.
Daarnaast is de werkende populatie veranderd sinds 1969: minder éénverdieners en meer huishoudens met anderhalf- of tweeverdieners. Terwijl het argument tegen de extra verhoging van het minimumloon steeds hetzelfde bleef - verhoging van de minimumlonen leidt tot een afbraak van werkgelegenheid - is het bewijs voor deze stelling volgens Salverda nooit geleverd. Sterker nog, toen Duitsland in 2015 voor de eerste maal een algemeen wettelijk minimumloon invoerde, groeide de werkgelegenheid in plaats van dat deze daalde.
Vol overtuiging heb ik in de afgelopen jaren in het Europees Parlement gewerkt aan de Richtlijn voor Toereikende Minimumlonen. Met deze richtlijn streven wij naar minder loonongelijkheid en naar hogere minimumlonen. Wij dragen de lidstaten op om in kaart te brengen of de koopkracht van het minimumloon voldoende is voor huur, boodschappen, kleding enzovoorts voor henzelf en hun familie. Wij suggereren om gebruik te maken van een zogenaamd mandje van goederen en diensten: kun je van het minimumloon een fatsoenlijk leven leiden? Dat is de leidende vraag.
Daarnaast vragen wij de lidstaten om de toereikendheid van het minimumloon te onderzoeken. De norm die de OECD (de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling) hiervoor hanteert, legt de lat op 60% van het bruto mediaanloon of 50% van het bruto gemiddelde loon. Het cijfer dat hier uitkomt, bepaalt de hoogte van het minimumloon.
En ja, Salverda heeft gelijk: de richtlijn schrijft de uitkomst van de toepassing van de genoemde index niet verplichtend voor. Niet omdat ik dat niet gewild had, maar omdat het huidige verdrag van Europa verplichtende loonzetting op Europees niveau verhindert. Maar de richting is duidelijk: aanbevelingen tot een verlaging van het minimumloon behoren tot het verleden. In het vervolg is het credo: ‘the only way is up’. De voorstellen van Wiemer Salverda voor een rechtvaardig loon én een rechtvaardig huishoudinkomen, kunnen allemaal prima onderbouwd worden met de tekst van de richtlijn. De Nederlandse regering is aan zet. Laten wij ervoor zorgen dat minister Karien van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het artikel onder ogen krijgt.
September 2022: Agnes Jongerius juicht nadat in het Europees Parlement de Richtlijn voor Toereikende Minimumlonen is aangenomen.